De bloeikolf en de bladstelen van deze soort zijn heel gevlekt, waardoor de plant in Australië is vernoemd naar een slangenhuid. Het is een zeldzame Amorphophallus-soort die in het noorden van Australië voorkomt, maar ook op Nieuw-Guinea. Vooral in drogere stukken tropisch bos met een regenseizoen en een periode van droogte. In de droge periode gaat de plant als knol in rust en in het regenseizoen vinden de groei en bloei plaats. Het blad kan tot 1 meter hoog worden, waardoor het een relatief kleine Amorphophallus-soort is. Als de ondergrondse knol voldoende energie heeft, kan de plant tot bloei komen met een groen-bruin-gevlekte bloeikolf op een steel van ongeveer 50 cm hoog. Na bestuiving vormen zich rode vruchten met in het algemeen 1 zaad.
Geef de plant een goed doorlatende grond en geef water, zodra de grond droog is. Als de plant in rust gaat, kunt u veel minder water geven en de grond slechts af en toe vochtig maken.
Zaaibeschrijving: Het al gekiemde zaad kan verder ontwikkelen in Sphagnum-mos. Bij de vorming van het eerste blad kan het worden overgezet in een goed doorlatende grond met organisch materiaal.