De felrode bloemen van deze zeldzame klimplant zijn vrij spectaculair en verschijnen in grote, hangende trossen. Ze produceren veel nectar, waarmee met name vogels worden aangetrokken voor de bestuiving. Het is een grote klimplant uit het tropisch regenwoud van Nieuw-Guinea die een hoogte van 10-15 meter kan bereiken.
In Indonesië en Papoea-Nieuw-Guinea komen nog 6 andere rode Mucuna-soorten voor, waarbij 2 soorten erg op deze Mucuna bennettii lijken: Mucuna novo-guineensis en Mucuna warburgii. Hierdoor is er regelmatig verwarring over de juiste naamgeving, maar er zijn duidelijke verschillen. Ten eerste hebben de zaden van Mucuna bennettii een grootte van 21-36 mm, terwijl de zaden van Mucuna novo-guineensis met 37-47 mm groter zijn. Het verschil tussen Mucuna bennettii en Mucuna warburgii zit in twee andere kenmerken. Ten eerste bevatten de peulen van Mucuna bennettii 2-7 zaden en die van Mucuna warburgii 8-10 zaden. En ten tweede hebben de bladeren van Mucuna bennettii geen steunblaadjes en die van Mucuna warburgii wel. Het zijn kleine verschillen, maar dus wel belangrijk om op te letten bij het op naam brengen van deze vergelijkbare plantensoorten.
De rode jadebloem kan worden gehouden als kamerplant, waarbij deze goed gesnoeid kan worden. Zorg voor een zonnige standplaats en een goed doorlatende grond om wortelrot te voorkomen. De plant slingert dus het is aan te raden om de groei te begeleiden met touwtjes of een rek.
Zaaibeschrijving: Het zaad kan op 1 plek aan de zijkant worden aangeschuurd met schuurpapier, totdat er een kleurverschil zichtbaar wordt. Daarna 24 uur laten weken in water en zaaien in zaai- en stekgrond. Kieming meestal na enkele weken bij 25-30grC.